Bowassie? Bokashi!

Gister waaide een nieuwe term mijn mailbox in. Bokashi. Of ik daar iets over kon schrijven. Prima, maar ik weet niet zoveel over bokashi en wat ik er van weet heb ik ook maar ergens opgescharreld. Ik maak het zelf niet. De vraag of het echt wonderen doet in de tuin, kan ik dus niet uit eerste hand beantwoorden.

Bokashi is hip en happening in de groene wereld. Het is een methode om groene reststromen te verwerken tot een natuurproduct dat de bodemvruchtbaarheid een boost geeft. Bokashi maak je in een luchtdichte emmer met een gistingsproces, dat lijkt op de manier waarop je zuurkool maakt.

Alle keuken en etensrestjes gaan met een speciaal mengsel van “effectieve micro-organismen” in een afsluitbare bak. In deze zuurstofloze omgeving vindt een gistingsproces plaats, waarbij de koolhydraten uit het keukenafval omgezet worden in melkzuur. De zure brij die zo ontstaat zou bijzonder heilzaam voor het bodemleven zijn en wordt uitgespreid tussen de planten of ondergewerkt in de bodem.

In de bodem wordt de bokashi door het bodemleven omgezet in humus. De bokashi is dus een soort tussenstap in de afbraakcyclus van energierijk organisch materiaal. Wormen schijnen er gek op te zijn.

Bokashi is dus iets anders dan compost. Bij compost is de omzetting van het organisch materiaal veel verder gevorderd en is het eindproduct een relatief stabiele vorm van humus. Ook lekker voor het bodemleven, maar niet per se het favoriete kostje van iedere regenworm.

Zelf zal ik niet snel aan de bokashi beginnen. Koolhydraatrijke keukenrestjes gaan bij ons naar de kippen. Deze zetten de restjes om in een krachtige mest, gezelligheid en eieren. Wat niet naar de kippen of konijnen gaat composteren we in een VAM-compostvat.

Composteren is in dit geval een groot woord. Het VAM-vat is de plaats voor een min of meer gecontroleerd rottingsproces dat soms richting een groot wormenhotel gaat en soms meer weg heeft van klassiek composteren. Heel soms gaat het mis. Dan ontstaat zuurstofloze rotting.

Met dat laatste ben ik  meestal niet zo blij. Rotten zonder zuurstof geeft potentieel bijzonder akelige bijproducten zoals methaan, amoniak en zwavelzuurachtige verbindingen. Niet zo fris en zeker niet iets wat zonder meer het bodemleven tot grote bloei brengt. Ongecontroleerde anaerobe rotting is precies hetgeen waar je voor op je hoede bent bij het composteren.  Daarom moet een composthoop met enige regelmaat omgekeerd worden; op die manier komt er weer zuurstof in de hoop.

Terug naar de bokashi. Wat mijn natuurlijke argwaan wekt is dat het alleen schijnt te werken als er iets uit een duur flesje bij gaat. Want zonder een preparaat van effectieve micro-organismen gaat het blijkbaar niet. Op zich is dat niet raar. In een luchtdichte afgesloten container krijg je een micro-organismen orgie van de gasten die toevallig op de afvalresten zijn beland en dan is het maar net de vraag wie ongecontroleerd de overhand krijgt. Daar kunnen best rare jongens tussen zitten. Een preparaat met de gewenste organismen helpt om de race bij voorbaat te winnen.

De bokashi starters die ik tegen kom bestaan meestal uit met  melkzuurbacteriën geïmpregneerde tarwezemelen. Misschien dat een zakje havermout en een scheutje biologische karnemelk hetzelfde doet. Wellicht een leuk experiment als je geen ruimte hebt voor een kippenhok en composthoop. Als je die ruimte wel hebt lijkt me het gedoe van bokashi niet opwegen tegen de gezelligheid een paar scharrelende kippen en het genot van een vers geraapt ei.

Bij één van de claims die ik rond bokashi aantref heb ik zo mijn vraagtekens. Bokashi produceert geen CO2 in tegenstelling tot composteren. Amahoela denk ik dan. De prut gaat na het fermentatieproces alsnog de tuin in, waar het bodemleven het uiteindelijk omzet in humus en … CO2.

Alles bij elkaar denk ik dat bokashi een mooie techniek kan zijn voor de klein behuisde medemens die bewust aan de slag wil met zijn groene reststroom. Een wormenhotel kan dan natuurlijk ook. Of stiekem toch twee minikippetjes.

 

 

 

Kas in de wind

e

We hebben de storm weer overleefd. Sinds de kas in de tuin staat, wordt ik wat nerveus van alles boven windkracht zeven. Stormen weten namelijk haarfijn de vinger achter ontwerpfouten, achterstallig onderhoud en achteloos rondslingerende voorwerpen te krijgen.

De storm van afgelopen weekend was nummer acht sinds de bouw van de kas in de zomers van 2013. Het was mijn eerste wat grotere bouwproject. Ik heb lang over het ontwerp nagedacht. De afmetingen en locatie stonden vast: een hoek van drie bij zeven meter schuin achter de schuur, waar de vorige eigenaren van ons huis alvast de  fundamenten voor een nooit voltooid project hadden gestort. Om vergunningsvrij te bouwen ligt de nokhoogte beneden de drie meter.

Met die afmetingen in mijn hoofd zocht ik naar een mooi en functioneel ontwerp. Het werd een dubbele gebroken kap, een variant op wat in bouwtermen wel een mansardedak wordt genoemd. Waarom er per se een dubbele knik in moest weet ik niet meer. Het zal wel voor de mooi geweest zijn in combinatie met de architectuur van onze woning. Achteraf kwam ik nog iets tegen over ideale hellingshoeken van het glas ten opzichte van de zon. Twee rechte wandjes en een zadeldak was een stuk praktische geweest, maar het oog wil ook wat.

De bouw van de kas in 2013

Met die dubbele knik leek het me geen goed idee de stijlen het hele gewicht van de kas te laten dragen. De stijlen zijn daarom over een houten geraamte gelegd, dat het gewicht verdeeld en de windbelasting opvangt. Dit geraamte is opgebouwd uit verlijmde panlatten, die op de hoekverbindingen precies in elkaar grijpen. Om de windbelasting op de kopse kant op te vangen heb ik enkele schoren van staaldraad aangebracht.

De hardhouten stijlen en het glas wist ik bij een kweker in de buurt voor een schappelijke prijs op de kop te tikken. De belangrijkste tip die ik van hem meekreeg: zorg dat het glas los in de sponningen zit. Er zit altijd wel iets beweging in zo’n kas en als het glas niet mee kan bewegen gaat het barsten.

Andere wijsheid: zorg dat bij harde wind een raam op een kier staat, zodat je bij een stevige windvlaag een niet te groot verschil in luchtdruk tussen buiten en binnen de kas krijgt. Derde tip: zorg voor voldoende luchtramen, zodat je een overschot aan warme in de zomer kwijt kan. Die tip heb ik iets te grondig ter harte genomen. De acht luchtramen uit mijn oorspronkelijk ontwerp zijn er zeker vier te veel. Bovendien bleken juist die luchtramen een slecht doordacht onderdeel van mijn ontwerp.

Begin oktober 2013 had ik ze eindelijk alle acht er in en was de kas klaar. De zware storm van 28 oktober 2013 blies ze er net zo hard weer uit. En sindsdien blijft het klooien met die luchtramen. Elke storm sneuvelt er wel wat en elk voorjaar repareer ik de boel weer. Soms provisorisch, soms wat grondiger, maar uiteindelijk blijft het geklooi. Een paar weken geleden heb ik nog drie luchtramen vervangen door vaste ruiten. Deze hebben de afgelopen storm glansrijk doorstaan, net als de rest van de kas.

Het basisontwerp is robuust en flexbel genoeg. Tijdens menig windvlaag zag ik mijn mansardekap meegolven met de wind. Niet gek voor een eerste bouwproject, dat hoofdzakelijk uit hergebruikte materialen is opgetrokken. Wat ook helpt is dat we redelijk in de luwte staan voor alles wat uit het zuidwesten komt. Bij een noordwester krijgen we echter de volle lading.

Bij de bouw hield ik rekening met een levenduur van minimaal tien jaar. Nu hoop ik dat ik de kas in zijn huidige staat nog twee jaar vooruit kan. Het hout van de stijlen gaan sneller achteruit dan ik had gehoopt. In de winter vangt de kas veel schaduw en krijgt het hout amper de kans te drogen. Het panlatten geraamte aan de binnenkant houdt zich aardig. Behalve waar het veel gelekt heeft en dat is precies op de plek van al die ellendige luchtramen.

 

Lappenmand met honing

Yvet’s honing

Vanwege ronddwalende verkoudheden, kuchen, rochels en ander ongemak houden we het deze week kort. We zitten in de lappenmand. Kopjes tijmthee en theelepels honing, een half ui naast het bed, een extra portie zuurkool voor de vitamine c en dan snel weer onder de wol.

Honing helpt vanwege de anti-bacteriële eigenschappen van honing. Deze verdwijnen echter als je de honing te veel verhit, zoals een in gloeiendhete thee. De anti-bacteriële eigenschappen komen van enzymen en deze enzymen vallen uit elkaar als je ze verhit.

Daarom is honing rechtstreeks van de imker het best. Deze is niet gepasteuriseerd of aangelengd met suikerwater en bevat daarom precies de heilzame eigenschappen waar de snotterende mens naar op zoek is.

Nu ben ik gezegend met een imkerende echtgenote en een imkerende vader, en op die manier verzekerd van een stabiele toegang tot eerste klas honing. Heb je dat geluk niet, stap dan eens op de fiets en bel aan bij een huis waar zo’n bordje met de boodschap “honing te koop, rechtstreeks van de imker” aan de deur hangt.

 

 

 

 

 

Waterbelastingontduiking

Waterbelastingontduiking. Doet u mee?

Na de extreem droge zomer van 2018 kwam de niet zo extreem, maar toch wel behoorlijk droge zomer van 2019. Opnieuw een zomer met regelmatig akelig lege regentonnen. Vooral in de kas gaan er in de zomer flink wat gieters door. Zestig liter op een dag is zo weg, zelfs als we flink wat voorzorgsmaatregelen tegen verdamping nemen, zoals een dikke mulchlaag op de bodem.

Een lege regenton vul ik niet graag met leidingwater. Het wonder van ons goedkoop, schoon en veilig drinkwater wordt namelijke steeds wonderlijker. Nitraatuitspoeling, landbouwgif, medicijnresten, microplastics, rommel uit de mijnbouw; de lijst rotzooi die langzaam doorsijpelt naar onze drinkwaterbronnen wordt steeds langer. Twee voor twaalf is het, volgens de club van drinkwaterbedrijven, die september vorig jaar een alarmerend rapport over de kwaliteit van ons drinkwaterbronnen publiceerde.

Toch hoef ik het gebruik van drinkwater in de tuin om het geld niet te laten. Leidingwater is in Nederland belachelijk goedkoop. Per kuub betaal je ongeveer € 1,65 als je alle kosten zoals vastrecht, BTW en waterleidingbelasting meerekent en op jaarbasis ongeveer 100 kuub verbruikt. Een groot deel van deze kosten, ongeveer 30%, bestaat uit belasting. BTW van 9% en daarnaast een speciale leidingwaterbelasting van bijna 35 cent per kuub die iedere gebruiker over de eerste 300 m3 betaald.

Het idee achter deze belasting is dat we dan met zijn allen zuiniger met water omgaan. Waarom de grootverbuikers, waar een beetje zuinig omgaan met water logischerwijs wat meer aantikt, vrijgesteld zijn, blijft me een raadsel. Het zal wel iets te maken hebben met de verdorvenheid van de Belastingdienst in het algemeen en in het bijzonder met de voorliefde van onze regering om lasten zoveel mogelijk op de burgers af te wentelen in plaats van het bedrijfsleven naar rato bij te laten dragen.

Sterker nog, wil je als burger een steentje bijdragen aan een lager waterverbruik door een regenton te installeren, dan betaal je dubbel, want die regenton komt meestal niet gratis. Wil je serieus gebruik maken van regenwater, dan is één ton niet genoeg. Met wat rekenwerk kom ik uit op een benodigde opslagcapaciteit van ongeveer 1500 liter om met enige zekerheid met regenwater in het waterverbuik van de tuin te kunnen voorzien, mochten we weer een droge zomer krijgen.

De handige ritselaar komt met een paar euro een heel eind, terwijl een splinternieuwe regenwatertank van die omvang al snel richting de 500 euro gaat. Als we voorzichtig rekenen is 150 euro voor anderhalf kuub geen raar bedrag. Dat is een investering van het equivalent van drie jaar waterbelasting, die je extra betaalt, bovenop de belasting die je al betaalt hebt om het waterverbruik van de industrie te sponsoren.

Het wordt nog gekker als je de verontreinigingsheffing er bij betrekt. Elke kuub regenwater die niet in het riool verdwijnt hoeft ook niet gezuiverd te worden door het waterschap. Korting op de rioolheffing in verband met de 60.000 liter regenwater die we het afgelopen jaar niet het riool in hebben laten lopen, maar hebben omgezet in eerste klas tomaten en komkommers zit er waarschijnlijk niet in. Er zijn wel gemeenten of waterschappen die een symbolische subsidie geven op regentonnen, maar echt serieus wordt het nergens.

Voor serieuze belastingontduiking moet je een brievenbus firma oprichten, met lege BV’s op de Bahama’s en een trustkantoor op de Zuidas. En zo kan het gebeuren dat ik als groene burgert oneindig veel meer belasting betaal over drinkwater dan een willekeurig multinationaal oliebedrijf zoals Shell aan winstbelasting in Nederland betaalt. Die betalen namelijk precies 0 euro, zo onthulde Trouw eind 2018. Een groene belastingmoraal is in Nederland nog ver te zoeken.

Schrale troost bij dit alles is de wetenschap dat een beetje regenbui mij een slorigde 15 cent aan waterbelastingontduiking oplevert. Ik vang die regenbui het liefst op in de groene kliko, die met gemak 200 liter bergen kan en gratis door de gemeente werd geleverd (afgezien van een x bedrag vastrecht in het DIFTAR-systeem dat onze gemeente hanteert). Composteren kan ik zelf wel, dus voor het aanbieden van GFT-afval heb ik die bak niet nodig. En reken ik 60.000 liter om naar die kostprijs van  € 1,65 dan komt er jaarlijks voor een slordige honderd euro aan water op ons dak vallen.  Toch weer een meevaller, op deze druilerige januari-ochtend.

Schoon en veilig drinkwater. Een groot deel van onze planeet doet er een moord voor. Letterlijk. De oorlogen van de 21e eeuw zullen om drinkwater gaan wordt wel eens beweert. In Nederland hebben we geen wateroorlog. Hier hebben we al eeuwenlang het waterschap. Een afzonderlijke bestuurslaag om al onze collectieve belangen rond water netjes te regelen. Verkiezingen voor het waterschapsbestuur maken het democratisch feestje compleet. De geborgde zetels (die krijgen ze gratis, zonder dat er voor gestemd hoeft te worden) voor de agrarische sector en het bedrijfsleven zorgen er voor dat de rekening netjes bij de burger in plaats van bij boeren en bedrijven terecht komen, zoals de Trouw in een boeiend artikel over de verdeling van de waterschapslasten onlangs liet zien.

Ik ben er inmiddels wel klaar mee. Dankzij een paar nieuwe regentonnen zet ik dit jaar in op maximale waterbelastingontduiking. Doet u mee?

 

 

 

 

Spitten

Regenwormen aan het werk in een jampot experiment

Ik spit niet. Al een paar jaar niet. Vroeger  wel. Ieder najaar moest de tuin om. Minimaal één steek diep. Een prima manier om eelt op de handen te kweken, hier op de Groninger klei.  Ik spitte zoals mijn vader ook spitte. Eerst een geul van één steek. De steek uit de tweede rij in de geul keren, zodat er een nieuwe geul ontstaat en zo door naar de laatste rij, waar tenslotte de grond uit de eerste geul in komt. Voor het spitten ging de compost over de grond, zodat die mooi ondergespit werd.

Ik verbaasde me er elk jaar opnieuw over, dat ik van deze compost amper iets terug vond in de bodem. Humus in de grond. Dat wilde ik hebben. Dus geen kunstmest, maar kruiwagens vol compost. Tergend langzaam zag ik de bodem iets verbeteren: van donkerblauwe klei naar iets wat op zwarte grond ging lijken.

De moestuin werd groter. Een verwilderd hoekje met wat door bramen overwoekerde sneeuwbes moest er aan geloven. Ik verwonderde me er over hoe prachtig zwart en los de grond in dat hoekje was, nadat ik de struiken had opgeruimd en er de schop in zette. Een jaar later verwonderde ik me opnieuw. Hoe belabberd die grond in korte tijd geworden was.

Ik ging me wat meer verdiepen in bodemvruchtbaarheid en ontdekte de wereld van de niet-spitters. Spitten is slecht, duivels zelfs, voor de bodem. Het vernielt de bodemstructuur, is funest voor het bodemleven en jaagt de humus de grond uit. Dat was de boodschap. Ik geloofde er geen klap van. Niet spitten op zand? Prima. Daar kom je er wel mee weg, maar ik kom van de klei en klei moet gespit.

Niet dus. Die verdwenen, prachtige zwarte grond van het hoekje struiken bleef knagen.  Waar ik nooit kwam verscheen spontaan de meest prachtige grond en zodra ik ging zwoegen verdween die. Bij wijze van experiment besloot ik een jaar niet te spitten. Dat ging moeizaam. Ik bleef twijfelen. Na een jaar was ik om.

In plaats van zelf te spitten, laat ik de regenwormen het nu voor mij doen. Het enige dat die er voor terugvragen is een constante stroom organisch materiaal in de vorm van compost, organische mest of mulch. De regenwormen zorgen voor een gatenkaas: macroporiën die er voor zorgen dat zuurstof, regenwater en plantenwortels makkelijk de bodem in kunnen.

Amoëbes, protozoën, schimmeldraden en ander microscopisch klein bodemleven zorgt voor een constant recyclen van organisch materiaal tot humus en het vrijmaken van de voor plantengroei belangrijke mineralen in dat organisch materiaal. In deze ondergrondse orgie klonteren niet-organische bodemdeeltjes zoals zandkorrels en kleideeltjes samen met humus tot een soort korrige structuur. Een door schimmeldraden geproduceerd bioplaksel onder de naam glomaline speelt een belangrijke rol in het aan elkaar plakken van die bodemdeeltjes. Deze korrelstructuur noemen we bodemaggregaten. In een levende bodem worden deze bodemaggregaten constant gevormd. Nu is dit bioplaksel zelf ook weer onderdeel van de ondergrondse voedselketen, dus na verloop van tijd heeft een of andere bacterie de lijm opgesnoept en valt de korrel weer uit elkaar.

Elke keer als ik ging spitten vernielde ik deze ondergrondse wereld. Dat zette een enorme rem op het vormen van nieuwe korrels. Met het spitten joeg ik ook een enorme stoot zuurstof in één klap de bodem in. Een uitnodiging aan al het aanwezige (bacteriële) bodemleven om de aanwezige humus in één grote vreetpartij zo snel mogelijk weg te werken. Het resultaat: een compacte, dicht geslagen bodem met amper humus, waar het water op blijft staan, in plaats van dat het wordt opgenomen, die uitdroogt in de zomer, in plaats van het water vast te houden als een spons.

Slake-test in de vensterbank. Na 24 uur nog steeds stabiele aggregaten.

De afgelopen weken was ik met onze oudste druk in de weer met wat experimentjes rond het thema bodem. Wat doen regenwormen in een pot met zand? Wat doet een laagje mulch met een gesimuleerde regenbui? Hoe goed blijven kluiten aarde door het bioplaksel aan elkaar plakken in een zogenaamde slake test? Fascinerend, die bodemwereld. Of je nu 8, 44 of in de 80 bent.

 

 

 

 

 

 

Perenhout

Rover en de trapleuning

De zolder is bijna af. Toen we ons huis kochten was het een kale vliering, die alleen met behulp van een keukentrap en enkele halsbrekende toeren te bereiken was. Tussen de bedrijven door kwamen er een vliezotrap en een vloer. De doorbraak kwam met een vaste trap, het isoleren van de kap, een beetje elektra en een nieuw dakraam.

Afgelopen weekend was het tijd voor een trapleuning. Voor de balustrade rond het trapgat had ik al wat zitten klooien met eik, hazelaar en es uit de tuin. De trapleuning werd van peer. Een van onze twee perenbomen was zo vriendelijk daarvoor een tak te doneren. Januari is een prima maand voor zo’n flinke amputatie. De sapstroom ligt dan stil.

Ik hou van perenhout. Het heeft een mooie, egale rozegele kleur met weinig tekening. Het heeft niet de flexibiliteit van es of hazelaar en ook niet de hardheid van eik. Het is wat het is: perenhout.

Ik heb de tak vers van de boom verwerkt. Bast eraf, noesten van de vele zijtakken er af. Beetje schuren. Dat is natuurlijk vragen om moeilijkheden. Hout werkt. Altijd. Het neemt vocht op en geeft vocht af, afhankelijk van de luchtvochtigheidsgraad van de omgeving. Vers hout zit nog vol vocht. Naarmate het hout droogt, krimpt het. Deze krimp zit niet zozeer in de lengte van het hout, maar vooral in de diameter. Als hout te snel droogt kan het gaan scheuren. Bij het drogen van groen hout moeten we daarom eerder in jaren dan in weken of maanden denken en dan het liefst onder een afdak in de buitenlucht.

Nu ben ik best een geduldig man, maar niet altijd. Die trapleuning moest er zaterdag in en ik was vergeten twee jaar vooruit te denken. Of de trapleuning er zonder scheuren van af gaat komen moet nog blijken. De zolder is niet verwarmd en heeft een gelijkmatig klimaat. Misschien dat ik er mee weg kom.

Beugels van koperpijp

De bevestigingsbeugels heb ik gemaakt van een paar stukjes gerecyclede koperen waterleidingpijp, die her en der in de schuur rondzwerven. Ze zijn simpel te maken: stukje koperbuis, bochtje erin met een pijpenbuiger, uiteinden plat drukken met de bankschroef en/of een hamer, paar gaatjes boren. Een perfectionist zou tevens een verzinkboortje gebruiken om de schroefkoppen weg te laten vallen. Zelf ben ik meer van de grote lijnen.

Het plan was de leuning uit een stuk te maken. De krommingen van de tak, die op het oog beperkt genoeg waren om sierlijk te zijn en binnen één vlak leken te liggen, bleken binnen de realiteit van het trapgat meer vrijgevochten dan goed is voor een leuning, wier leven zich toch voornamelijk binnen twee dimensies dient af te spelen. Eén kromming heb ik er uit gezaagd. Toch jammer, maar voor de grote lijn geen probleem.

 

Rauwe melk

We zijn er al weer doorheen…

Als het even kan halen we elke week drie liter rauwe melk. Deze halen we in Winsum, bij Kleikracht. Het is even rijden of fietsen, dus het schiet er wel eens bij in. Toen de kinderen nog voor en achter op de fiets pasten was het mijn vaste uitje op papadag. Een heerlijke tocht: via Huizinge naar Fraamklap, over het jaagpad langs het Winsumerdiep, door Onderdendam en dan naar Winsum. Een uurtje fietsen, even bij de koeien kijken, praatje maken met de boerin. Drie liter melk, stukje kaas en weer terug. Onderweg even zitten; een paar slokken melk drinken, de kaas proeven en genieten van het uitzicht op Westerwijtwerd.

Over rauwe melk wordt veel beweerd. Superfood, dat bol staat van goede bacteriën en gezonde anti-stoffen volgens de een. Een gezondheidsrisico, dat een bron is voor voedselvergiftiging door e.coli en listeria infecties volgens de overheid.

Bij mijn oma op de boerderij werd de rauwe melk altijd gekookt in een grijze emaille melkkoker. Dat is een schenkkan met een geperforeerde tuitdeksel die de kokende melk terug laat vloeien in de kan. De melk bij oma was altijd warm en daar kwam dan bij het afkoelen een vel op. Heerlijk vonden we dat.

Het obsessief koken van rauwe melk komt uit de tijd dat het een bron van TBC-besmetting kon zijn. De officiele bijsluiter van de NVWA bij de verkoop van rauwe melk is nog steeds: koken. Gekookte melk kan je moeilijk meer rauw noemen. Gekookte melk is gesteriliseerd. Daar zit dus weinig leven meer in. Ik vind het advies om rauwe melk te koken als je rauwe melk wilt drinken dan ook een raar advies.

Gelukkig heb ik meer vertrouwen in de boerin, dan in de adviesen  van de overheid. Rauwe melk is een vertrouwensproduct en dat zijn producten waar de overheid moeite mee heeft. De overheid denkt in industriële ketens, in kruisbesmetting, in toezicht, perverse prikkels en risicomodellen en niet in een één op één relatie tussen producent en consument.

In het industriële model produceert de overheid het vertrouwen in de veiligheid van het voedsel, betaalt de consument de rekening en gaat de supermarkt er met de winstmarge vandoor.

Wij proberen als het even kan de industriële voedselketen te ontwijken. Niet met alles, wel met veel. Dat betekent ook dat we voor de veiligheid van het ons voedsel niet op een overheidsstempel vertrouwen, maar op onze eigen  oordeelsvermogen en op de gedrevenheid van de mensen waar we zaken mee doen. Dit is een wezenlijk onderdeel van wat ook wel voedselvrijheid wordt genoemd: de vrijheid om te eten wat je wilt en dat voedsel te betrekken van wie je dat wilt. Zonder blokkades van overheid, EU of industrie.

Veilig rauwe melk drinken begint dus met een boer die je vertrouwt en vertrouwen werkt het beste als je elkaar een beetje leert kennen. Brandschone flessen is ook een must, net als gekoeld vervoeren en bewaren. Met drie liter komen we een dag of vier vooruit. Veel langer bewaren we hem eigen nooit.

Of rauwe melk gezonder is? Ik weet het niet. Dat ligt eraan waar je het haalt. Waar wij hem halen, smaakt hij heerlijk en ieder seizoen weer anders. Heel af en toe ontroom ik de melk en maak ik daar boter of zure room van.

Voor mij geen ekosojamelk uit de industriële keten.  Je zal er niet dood aan gaan, maar ik kan de boer die het boontje verbouwde niet recht in de ogen kijken en daarom vertrouw ik die rommel niet.

 

 

 

 

 

Snijmoes

Op snijmoes de winter door

Gisteravond aten we aardappelpuree met spekjes, een salade van snijmoes met appel, rozijn, sesam, anijs en venkelzaad en een dressing van olijfolie, citroensap en honing. Daarbij dronken we een glas rode Boskoop Glorie uit de kas en als toetje een bakje stoofperen. De peren, aardappels, snijmoes, honing en wijn komen uit de tuin. De spek hebben we in november gerookt. Die maaltijd vat het jaar in en om de moestuin aardig samen. Als ik het jaar afmeet aan wat er op mijn bord ligt, was een uitstekend jaar.

No farmers, no food! hoor ik de laatste tijd veel in mijn omgeving. Gelul, denk ik dan. Iedereen die een paar vierkante meter over heeft kan zijn eigen voedsel maken. There is no excuse, om met La Thunberg te spreken. De revolutie begint op mijn bord.

Het werd een strijdbaar jaar, dat somber begon met een containerramp op de Noordzee, die pijnlijk zichbaar maakte hoeveel nutteloze zooi er dagelijks de wereld rondgepompt wordt. In mei werden we wakker met wederom een flinke aardbeving. Deze zijn het gevolg van de aardgaswinning in Groningen, waar Shell, ExonnMobile en de Staat der Nederlanden miljarden aan verdienden, terwijl ze vertikken de rotzooi op te ruimen. Kut aartbefingen. Zo vatte mijn zoon de situatie treffend samen op zijn protestbord tijden de klimaatmars in maart. En toen was er ineens de stikstof discussie en gingen de boeren massaal op de trekker naar Den Haag. Niet om Shell lesje te leren, maar om, tegen beter weten in, een failliet landbouwsysteem nog een tijdje aan de beademing te krijgen. De grond waait liever weg, dan dat het lijdzaam blijft liggen om nog een lading drijfmest te verwerken.

Ik begon dit blog ooit met het idee dat iets anders doen overtuigender is dan zeggen dat het anders moet. Hoe ver reiken daden? Hoe ver reiken woorden? Het was een verwarrend jaar, dat 2019. Het einde van een tijdperk, zonder dat echt duidelijk is van het tijdperk van wat. In 1989 was het simpel. Ik was veertien jaar, had mijn zakken vol rotjes, strijkers en ander explosief materiaal. De muur was gevallen. We gingen knallend een nieuwe toekomst tegemoet.

Gister heb ik de snijmoes opgeruimd. De plantjes leken me nog niet helemaal uitgeleefd. Ik heb ze onder een laag stro in potten nieuwe grond op een plekje in de zon gezet. Misschien lopen ze weer uit.

Op naar 2020.

 

 

 

 

 

 

, .

 

Gerookte zalm

Kerst en gerookte zalm; ze horen bij elkaar als Peppie en Kokkie. Nu heeft gerookte zalm bij mij niet zo’n beste naam. Met enige regelmaat wordt er een listeria besmetting in gerookte zalm uit de supermarkt aangetroffen. Veel gerookte zalm uit de supermarkt is kweekvis, die op een bio-industriële wijze met antibiotica en vismeel wordt grootgebracht. Een soort zwemmende plofkip dus. Ook de smaak van de doorsnee gerookte zalm uit de supermarkt vind ik niet om over naar huis te schrijven, zeker als ik het afzet tegen de prijs, die met gemak tussen de 23 euro de kilo bij een Duitse prijsvechter tot 40 euro de kilo voor het huismerk van de appie ligt.

Laat vers gerookte zalm een dag met rust, dan wordt de smaak beter

Zelf maken dus. Dat  heeft als voordeel dat je de visboer aan een kruisverhoor over de herkomst van de vis kunt onderwerpen; mocht je dat willen. Een tweede voordeel is de prijs. Een hele kweekzalm op de markt deed afgelopen week net geen 14 euro de kilo. Let wel, daar zit de kop, staart, graat en alles bij in. Dit weekend kocht ik er een van een kleine twee kilo.

Recept zalmsoep

Uit zo’n vis haal je twee filets. De kop, graat en staart is een prima basis voor een zalmsoepje. Trek er in een half uur een bouillon van, vis de graat, staart en kop uit de bouillon en  pluk de overgebleven restjes van de graat. Deze kunnen als zalmsnippers terug in de soep. Voeg twee gesnipperde, gedroogde rode pepertjes, een paar sperzieboontjes, een geperst teentje knoflook, een scheutje olijfolie en wat limoenzest toe.

Recept koud gerookte zalm

Regel een complete zalm en snijd hier de filets uit.  Verwijder de grootste graten en pekel de vis twaalf uur in een ruime hoeveelheid droge pekel. Ik gebruik standaard een mengsel van twee delen zout op een deel bruine suiker, met wat specerijen zoals kardemom en jeneverbes. Spoel de vis af na het pekelen, dep de gezouten filets droog en hang ze een paar uur goed te drogen. Rook minimaal acht uur boven een kouderook generator. Koud gerookte vis is een dag na het roken vaak beter op smaak. Snijd voor het serveren desgewenst het vel van de gerookte filets.

Meer weten?

Zie voor een uitgebreide beschrijving van de verschillen tussen koud en warm roken van vis de post over koud gerookte makreel.

Zie voor een uitgebreidere beschrijving van het gebruik van de koude rook generator en het zelf maken van rookmot de post over spek roken.