Rode oktober biet

Voor je het weet is het weer november. Ik heb dat gevoel vaak rond deze tijd. Het was een pittig tweede seizoen op de tuin. Opschalen. Dat was mijn belangrijkste voornemen dit seizoen. Ook had ik me voorgenomen proef te draaien met een vorm van groente-abonnementen.

We zijn van 18 naar 26 bedden van 12 bij 1 meter gegaan. Maar met een bedje alleen ben je er nog niet. Daar moet compost en mulch op en daar moeten natuurlijk plantjes in. Dat betekent een flinke slag in de kwekerij en de compostproductie. Ik had geïnvesteerd in 20 zaaitrays van 40 tot 60 cellen. Deze zijn vrijwel het hele seizoen continu gevuld geweest. Dat zijn een boel plantjes bij elkaar.

Gelukkig weet de natuur prima raad met zoveel planten. Met een vrij koel en nat voorjaar en veel diepe mulch lagen was ik eind mei avonden in de weer om emmers vol naaktslakken uit de bedden te vissen. Een diep mulch bed houdt de bodem koel en onderdrukt de groei van onkruid, maar het is tegelijkertijd ook een habitat voor slakken, padden, salamanders en … woelmuizen.

paddenstoel in diepe mulch bedden
Diepe mulch bedden houden vocht in de bodem vast…
De tuin in juni…

Allemaal nuttige beestjes, met hun eigen plek in het ecosysteem, maar nadat dat ondergrondse volk toch zeker een kwart van de aardappeloogst had geconfisqueerd voor een knaagdieren kartoffelparty moest ik wel even vloeken. En het bleef niet bij de aardappelen. Ook het uithollen van rode bieten en het omranden van boerenkool heeft dit diertje tot een ware kunst verheven.

Net op het moment dat de moed mij in de schoenen begon te zinken, brak de lange, droge zomer aan.  Prima vliegweer voor de bijenvolken van mijn echtgenote, die met een volk met een darrenbroedige koningin en een viertal bijenzwermen, die op een avond in de tuin neerstreken, een bijzonder imkerseizoen achter de rug heeft.

Bijenzwerm op een stapel slangen
Een van de vier zwermen die dag

Elke tegenslag is informatie en we kunnen het de natuur moeilijk kwalijk nemen dat ze zich gedraagt naar de heersende omstandigheden. Binnenkort ongetwijfeld meer over de vele lessen die we dit jaar geleerd hebben.

De aanhoudende droogte bewees in ieder geval het nut van mulchen als strategie om vocht in de bodem vast te houden. Water geven hebben we beperkt tot de kas en de bedden met jonge aanplant.

Voor je er erg in hebt is het weer november. De bonenstaken zijn opgeruimd. Het riet is gemaaid. De kas is leeg. In de tuin is nog flink te oogsten. Het laatste bed andijvie, groenlof, palmkool, red kale, de laatste rode oktober bietjes en ook de pompoenen zijn er bijna door. Het proefdraaien met groente-abonnementen is er dit jaar niet van gekomen, maar het stalletje langs de weg draait aardig.

Carpaccio van rode biet

De rode bieten deden het bijzonder goed dit jaar. De meest dikke lenen zich uitstekend voor een carpaccio van biet. Neem een flinke biet en kook die in zijn geheel net gaar. De kooktijd hangt af van de omvang. Reken bij een flinke biet op ruim een half uur. Snijd de biet in flinterdunne plakjes. Ik gebruik daar zo’n elektrische snijmachine voor. De dunne plakjes biet zijn de basis en van zichzelf vrij zoet. Daar kan een dressing van olijfolie met een beetje appelazijn en een snufje zout prima bij. Verder doet iets van een crunch wonderen. In dit geval wat pompoenpitjes en sesam. Laatst had ik een versie met croutons van een overgebleven kapje huisgebakken brood. Die was nog lekkerder.

Vanwege al het rood is een stukje groen onmisbaar. Een handje verse munt en in dit geval een reepje komkommer. Een paar late tomaatjes waar ik heel even de brander op heb gezet en het onvermijdelijke bloemetje van de Oost-Indische kers maken dit exemplaar compleet.

Carpaccio van rode biet
Carpaccio van rode biet: zoet, zuur, pit en een beetje crunch
extra grote rode bieten
Dikke biet’n mien jong

 

Diepe mulch bedden

Hoog zomer en hoog tijd voor een update over de diepe mulch bedden. Na de groeispurt van juni en begin juli ligt de tuin er diep groen bij. Aan materiaal voor de diepe mulch bedden geen gebrek. Viertien bedden liggen er nu. Het idee is dat we door een diepe laag mulch op de graszode aan te brengen een vruchtbaar bed voor de groente opbouwen, zonder dat we daarvoor te hoeven ploegen, spitten of frezen. Hierdoor blijft het bodemleven intact en wordt structuur van de grond uiteindelijk beter. Over de achtergrond van het idee om niet langer te spitten schreef ik eerder de post Spitten.

De eerste bedden zijn in januari opgebouwd uit een laag slootmaaisel. Grof, koolstofrijk materiaal, dat voornamelijk uit riet bestaat. Onder deze bedden zijn in maart en april de aardappels en plantuien gepoot. In de loop van april zijn deze bedden aangevuld met een laag gemaaid gras. Eind mei kwamen eindelijk de eerste aardappelscheuten door de mulch heen. In de loop van juni hebben de aardappels nog een derde laag gemaaid gras gehad.

Poten onder diepe mulch

De kou en overvloedige regen van het voorjaar zorgden voor een tergend trage start. De vroege aardappels hebben hier meer last van gehad dan de late. Het bed van vroege aardappels heeft her en der wat gaten en de meeste planten zijn niet sterk uitgegroeid. Momenteel staan ze in bloei. Het groeiseizoen voor de vroege aardappels begint op zijn eind te lopen. Met een week of twee gaan we de vroegen rooien. De late aardappelen staan er beduidend beter bij. Amper gaten en goed uitgegroeid. De late aardappels mogen nog een week of acht.

Met de phytophthora valt het tot nu toe mee. Dat is een klein wonder, want de combinatie van warm en vochtig weer die we de laatste weken hebben is perfect voor de aardappelziekte. We hebben uitsluitend resistente rassen gepoot en dat scheelt enorm.

Voor de plantuien was de kou en regen van het voorjaar te veel. Op één doorzetter na wist geen van de uien op te komen. Met een warm en droog voorjaar en een iets dunnere mulchlaag was het misschienwat geworden met de uien.

Aardappels in diepe mulch

Planten in diepe mulch

Het uitplanten van jonge planten in de mulchbedden werkt prima. Met de hand maak ik een opening in de tien tot twintig centimeter dikke laag gemaaid gras tot ik op de klei zit. Plant in het gat, even aandrukken en de volgende.

Vergeleken met uitplanten in de volle grond of in een laag compost hebben de planten iets langer nodig om goed wortel te schieten. Aan het vaal groene blad te zien, lijken de zaailingen wat stikstof te kort te komen. Als ze na een paar weken goed geworteld zijn, dan zie je de groei in kracht toenemen en kleurt het blad diep donkergroen.

Het proces van de biologische afbraak van de mulch neemt aardig wat stikstof op uit de bovenste bodemlaag. Dieper in de bodem is voldoende stikstof aanwezig, als ik op brandnetels af ga die overal op het terrein uitbundig groeien.

Diepe mulch bedden met bonen, groenlof, lenteui, etc.

Karton

Een dubbele laag karton onder de lagen mulch helpt om de voorkomen dat het gras en de onkruiden te snel weer door de mulchlaag heen groeien. Bij het uitplanten plant ik dwars door die kartonlaag heen. Dat voorkomt dat de plant veel energie verbruikt om door het karton heen te wortelen. Tegelijk geeft het grassen een kans om via het plantgat weer op te komen, maar dat is dan maar zo. De kartonlaag is sowieso slecht tijdelijk en wordt in een paar maanden door het bodemleven volledig afgebroken. Zonder karton kan het ook,  maar dan komen de grassen een stuk makkelijker weer op; zeker bij de bedden die pas in april en mei zijn aangelegd.

Slakken

Het is de kunst om de planten door het eerste stadium heen te loodsen zonder dat ze worden opgeruimd door de slakken. Die zijn er in overvloed en vinden juist in de diepe mulch een hoop schuilplekken. Vooral de verschillende koolsoorten, courgettes, sla, jonge sperziebonen en zonnebloemen zijn een geliefd doelwit voor de slakken. De andijvie, tuinbonen, lenteuitjes, suikermais en pompoen lijken er wat minder last van te hebben.

Relatief grote en goed afgeharde zaailingen uitplanten en veel planten op reserve houden om de onvermijdelijke slachtoffers te vervangen was mijn voornaamste strategie. Het werd een soort Verdun 1916; hoe meer contingenten palm-, rode en boerenkool ik het veld in stuurde, hoe meer er verdwenen. De ene na de andere lichting sneuvelde onder de aanhoudende aanvallen van onze ongewervelde tegenstander uit de klasse der gastropodae.

Nu is tien keer hetzelfde kunstje proberen en hopen op een andere uitkomst nu niet direct de meest intelligente strategie. Uit frustratie toch maar wat “verantwoorde” slakkenkorrels strooien is dat uiteindelijk ook niet. Uiteindelijk is een overschot aan slakken vooral een gebrek aan slaketers. Maar daarover later wellicht meer.

 

 

 

 

 

Druk, druk, druk

Datsja! Foto: Anna Hiep

De laatste weken hadden we behoorlijk de handen vol aan ons nieuw project. Zo vol dat van bloggen even niets gekomen is. Grootse plannen en dan ineens het natste en koudste voorjaar in tijden. Thuis is dat niet zo’n probleem. Zaaien en verspenen kan ook in de kas en dan maakt een buitje meer of minder niet zo veel uit. Op een weiland waar de noorderwind rechtstreeks vanaf zee mijn goede voornemens uit mijn hoofd probeert te blazen is dat toch anders. Tijd om voor beschutting te zorgen. Die kwam in de vorm van een oude bouwkeet, die we voor een schappelijke prijs op marktplaats op de kop konden tikken en die we met de landrover van mijn broer op zijn nieuwe bestemming wisten te krijgen.

Ondertussen had het voorjaar besloten toch maar te beginnen. Met de warmte kwam de groei. Zielletogende tomaten kregen weer wat levenslust. De bonen staken hun kopjes boven de grond, de tweede en soms derde zaaipoging van allerlei warmteminnende planten, zoals courgette, komkommer en pompoen sloegen eindelijk aan.

De zeis

Ook het gras op ons landje starte een groeispurt. Eind mei stond het ruim boven de knieen. Tijd om te maaien en een poging te wagen om hooi te maken. Ik had verzonnen om het maaien met de zeis te doen. Bosmaaiers vind ik ruk. Ze maken enorm veel herrie en zijn iet echt lekker om mee te werken. Een trekker klinkt leuk, maar leek me wat overkill voor amper eenderde hectare. Het moest de zeis worden.  Sinds januari was ik me in het zeisen aan het verdiepen. Ik had een antiek exemplaar op de kop getikt en een nieuwe. Ook de zeisboom was even zoeken, maar uiteindelijk kwam ik via zeisles.nl aan het Oostenrijks model dat ik zocht. Na een paar keer klooien was ik verkocht.

Er zit iets magisch aan maaien met een zeis. Als het materiaal goed is afgesteld en de zeis vlijmscherp is, dan gaat het verrassend licht. Geen herrie, geen stank, alleen het ritmisch geluid van een stuk smeedijzer dat door gras snijdt. Af en toe even stilstaan om de zeis te slijpen, te genieten van het uitzicht en de rust. 

Over de technische kanten van het zeisen volgt later ongetwijfeld een appart blog. Voor nu is het voldoende om even stil te staan bij de verbazingwekkende eenvoud en doeltreffendheid van een vergeten stuk gereedschap. 

Bedden

Het grootste deel van het maaisel gebruiken we om nieuwe groentebedden aan te leggen. Je hebt verrassend veel gemaaid gras nodig om een bed van 10 bij 1 meter van voldoende mulch te voorzien om de zode die er onder ligt af te laten sterven. We hebben nu 14 bedden liggen. In deze bedden planten we nu rechtstreeks allerlei groente die we thuis hebben voorgekweekt. Tot nu toe werkt de methode vrij aardig. Zolang de mulchlaag dik genoeg is komt er amper gras door. Brandnetels en distels weten wel hun weg naar boven te vinden, maar die zijn vrij makkelijk te verwijderen.  Na het uitplanten hebben de planten even tijd nodig om te wennen aan hun nieuwe plek. Wie niet snel genoeg went wordt op geruimd door de slakken. Vooral de stokbonen waren een favoriet doelwit.

Hooi

Gras dat niet nodig is voor de bedden gaat naar de kippen, wordt gecomposteerd of…  zetten we om in hooi. Twee ochtenden maaien, een dag laten drogen, keren, nog een dag drogen, weer keren, nog een dagje, etc. En dan heb je opeens een enorme berg hooi. Met behulp van een oude regenton, een paar kinderen, wat touw en een latje maken we van die berg vijfentwintig handzame balen, waarvan er precies twee achter in de auto passen.

Voor de grap is het natuurlijk prachtig, maar hoe efficient is zo’n ultra lowtech, carbon negative, handmade artisan hooiberg nu eigenlijk? Alles bij elkaar zit er ongeveer 25 uur werk in die 25 balen, waarbij maaien, harken en keren en verwerken tot balen elk ongeveer een derde van de tijd in beslag nemen. Het resultaat is tussen een halve en driekwart ton hooi, die een economische waarde vertegenwoordigt van om en nabij de 150 euro. Tientje eraf voor het touw. Omgerekend komen we dan wederom op een verdienste van ongeveer 6 euro per uur, wat in de buurt komt van het minimumjeugdloon. Opnieuw een voorbeeld van de Wet van Schudde, die stelt dat de economische waarde van vrije, zelfvoorzienende arbeid gelijk is aan de verdienste van de economisch laagst gewaardeerde arbeid in een kapitalistische economie.

De kinderen vonden het prima. Die hadden een leuke middag op het land met een pichnick bij de keet en dikke ijsco’s om het af te sluiten. Later die week verloor Shell de klimaatzaak voor de rechter. Ik voorspel een herwaardering van handarbeid in het algemeen en het minimumjeugdloon in het bijzonder.

 

 

 

 

 

 

 

Nieuwe horizon

Vlak voor de kerst kochten mijn echtgenote en ik een weiland. Het ligt twee dorpen verderop. Het is ruim eenderde hectare groot en heeft een beetje de vorm van een sok met de punt naar het zuiden. Om het weiland ligt een sloot. Er staat een oude wilg en een lage haag met een paar jonge fruitboompjes en bramen deelt het perceel door midden.

Er is jaren niet zoveel met het landje gebeurd. In het najaar is er nog een keer gemaaid en zijn de sloten schoongemaakt. De grasmat is doorgroeid met verschillende soorten onkruid. Veel brandnetel, her en der wat distel, speenkruid. Die brandnetels wijzen op stikstof. Molshopen verraden de aanwezigheid van ondergrondse gravers. Waar mollen zijn, zijn wormen.  Een teken dat er aardig wat leven in de bodem zit. Niet zo verwonderlijk. Als je jarenlang de boel de boel laat, keer het bodemleven langzaam terug.

Zo’n molshoop geeft ook een aardig beeld van de toestand iets dieper onder de grasmat. Ik heb een balletje klei van een molshoop mee naar huis genomen en thuis een slaketest uitgevoerd. Je droogt dan een kluit aarde en legt die droge kluit op een grof rooster in een bak met water. Een biologisch actieve bodem zal stabiele bodemagregaten bezitten met veel micro-poriën die door glomaline bij elkaar worden gehouden. Deze glomaline is zeg maar een bioplaksel dat door mycorrhiza schimmels geproduceerd wordt.

Deze bodemaggregaten zorgen er voor dat water makkelijk de bodem kan infiltreren, dat plantenwortels hun weg kunnen vinden en een samenwerking aan kunnen gaan met die mycorrhiza schimmels. In die samenwerking ruilen planten suiker, dat ze maken met behulp van fotosynthese, voor allerlei mineralen, die ze niet zelf kunnen maken, maar die de schimmels in hun uitgebreid ondergronds netwerk wel weten te vinden.

De slake-test kan je eenvoudig thuis uitvoeren en geeft een goed idee hoe het met de stabiliteit van je bodemaggregaten is gesteld. Dit filmpje op youtube geeft goed weer hoe zo’n test werkt. Onze kluit bleef een week of drie stabiel en viel daarna pas uit elkaar. Dat zijn aardig stabiele aggregaten.

Verderop in het veld kwam ik een paar paddestoelen tegen. Nog een aanwijzing die duidt op bodemleven en de ruime aanwezigheid van organisch materiaal in de bodem.

Vrienden en bekenden beginnen meteen over trekkers en ploegen als ik ze over onze nieuwe aanwinst vertel. Ik heb het niet zo op ploegen en spitten en  kom dan met een ingewikkeld verhaal over schimmels en aggregaten en het belang van observeren. Het gesprek gaat dan vaak al snel over iets anders. Mensen zijn doeners. De schop erin, actie, plannen, ten aanval!

Op naar vijftig meter mulch

Die plannen zijn er. Scherp observeren is de eerste stap. De afgelopen weken heb ik het maaisel uit de berm gevist, een composthoop aangelegd, vijftig meter toekomstige groentebedden van een dikke laag rietmulch voorzien. Het plastic dat her en der rondzierf opgeruimd. Stap voor stap, met een compostvork en een kruiwagen. Mijn kop in de januarizon, wind in de rug, handen uit de mouwen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Walnootolie

Oliemolen met walnoot en zonnebloem. De witte zonnebloempitten van deze bloem bevatten te weinig olie; daarvoor moet je de zwarte hebben

In een moestuin groeit geen vet. Daar schreef ik eerder deze post over.  Zonder notenboom blijven er maar een paar opties over voor moestuinvet. Met de oliepompoenen wilde het dit jaar niet zo vlotten en de zonnebloemen uit de tuin vielen ten prooi aan de kippen en mezen. Die lusten ook wel een beetje vet. Gelukkig kregen we van een dorpsgenoot een tas vol walnoten van de notenboom uit haar tuin. Een mooie gelegenheid om de Piteba oliemolen weer eens uit de kast te halen.

Dit vernuftig machientje is ontwikkeld in Scheemda en ziet er bedriegelijk eenvoudig uit. Een buis, wat schroefdraad, een vijzelas, een zwengel, een olielampje en een vitting met een dopje; dat is het wel. Zou eenvoudig als het er uitziet werkt het ook. Noten doppen, lampje aan, noten in de molen en draaien maar. Zo pers je met gemak uit een paar handen walnoten twee stevige borrelglazen walnootolie. De olie komt troebel uit de pers, maar is makkelijk te klaren door hem eerst door een theezeefje en daarna door filter van kaasdoek of iets dergelijks te halen. Het resultaat: een zeer milde notenolie uit een tuin een straat verderop.

Het proces is wel behoorlijk bewerkelijk. Uit een paar handen vol noten haal je natuurlijk geen liters olie en hoe handig je er ook in wordt, noten doppen kost tijd.

Gepelde noten uit winkel kunnen ook in de molen, maar daar is het even opletten op het vochtgehalte. Als de noten te droog zijn werkt de molen niet goed. De perskoek wordt dan keihard en er valt geen druppeltje olie te bekennen. Een testje met wat hazelnoten uit de supermarkt leerde mij dat die vaak te droog zijn. Dit is te verhelpen door ze 48 uur met een klein beetje water te bevochtigen.

De walnoot perskoek die uit de molen komt is overigens ook een interessant ingrediënt. Je kan er zo van snoepen, maar het is ook prima te verwerken in het deeg voor een appel- en notentaart, met wat muesli door de yoghurt, of als extra notenboost in een bonenburger.

Zonder eigen oliemolen kan een mens best gelukkig worden, maar zo’n vernuftige machientje zou toch op fietsafstand van iedere notenboom te vinden moeten zijn. Voor Westeremden en directe omgeving is die bij mij te leen.

Groei en verval

De laatste tomaten

Gister heb ik de tomatenplanten opgeruimd. De basilicum die tussen de tomaten stond mag nog even blijven staan, net als de klaver die her en der opduikt. De zomer is voorbij. In de namiddag vangt de kas nog een klein streepje zon. Tot eind februari zal ze in de schaduw van de kerk naast ons huis liggen.

Ik versnipper de tomatenplanten en breng ze naar de composthoop, samen met de resten stro van de mulchlaag die de hele zomer lang de bodem van de kas beschermd heeft tegen de ergste hitte. De kas heeft dorst. Afrijpende tomaten houden niet van te veel water ineens. Dan gaan ze scheuren. In de nazomer knip ik bovendien zo veel mogelijk loof weg. Er hoeft dan niet zo veel meer gegroeid te worden en elke streep zon helpt met het rijpen van de laatste volgroeide trossen.

Na twintig gieters water worden de wormen die zich in de bodem verstopt hebben wel weer wakker. Waar de tomaten stonden zaai ik een mengsel van verschillende groenbemesters. Rogge, phacelia, borage, japanse haver, wikke. We zullen zien wat er nog opkomt. Met een beetje mazzel geven de groenbemesters een extra boost aan het bodemleven. Dit helpt om verschijnselen als kurkwortel en andere gevolgen van de eenzijdige en gebrekkige teeltvariatie, die zich in de beperkte ruimte van een kas snel voor doen, tegen te gaan. Voor een winterteelt van kool of sla heb ik te weinig weinig zon in de kas.

Bij het opruimen van tomaten leg ik de trossen die nog groen zijn apart. De komende weken kleuren die langzaam rood in de vensterbank. In de salade zijn deze groen geplukte tomaten niet echt lekker meer. Voor in een pastasaus zijn ze prima.

Van groei naar verval naar nieuwe groei. De komende maanden wordt er heel wat cellulose, lignine en polysachariden afgebroken. Op de composthoop en in de bodem. De koolstof verdwijnt grotendeels als koolstofdioxide in de lucht. Een klein deel blijft achter als humus. Samen met de mineralen om zo weer beschikbaar te komen voor een nieuwe groeispurt in het voorjaar.

Hoe meer er vervalt, hoe meer er straks weer kan groeien. Daarom zijn we zuinig op al het organisch materiaal dat de tuin voortbrengt. Onkruid, tomatenplanten, heggensnoeisel, herfstbladeren… het kan allemaal op de composthoop. Als het organisch is, is het te composteren.

De composthoop is de verzamelplek van alles wat organisch is en niet door ons zelf, de kippen of de konijnen gegeten worden, niet naar het wormhotel gaat en ook niet als mulchlaag hoeft te dienen. Dat is nog best veel. Tomaten en andere planten uit de nachtschade familie zijn giftig voor de kippen en konijnen, maar kunnen prima op de composthoop. Fijngehakt als groen tussen twee lagen bruin is er in twee weken vrijwel niets van terug te vinden. Een goed hete composthoop vernietigt ook alle sporen van eventuele plantziekten. Uit voorzorg geen tomaten of aardappelloof composteren is naar mijn idee onzin.

De natuur ruimt zijn eigen rommel op en heeft daarvoor een leger van miljarden schimmels, bacteriën en andere microorganismen voor klaar staan. Ik ben voorlopig klaar in de kas. Laat de natuur zijn gang maar gaan.

 

 

 

 

 

Gif, piepers en gezondheid

Nieuwe oogst Anaïs

Op 29 juni 2020 kwam de Gezondheidsraad met een advies over het gebruik van landbouwgif en de gezondheidsrisico’s voor omwonenden. Kort samengevat komt het hier op neer. Spuit uit voorzorg in de landbouw toch maar een beetje minder gif, want er zijn in de internationale wetenschappelijke literatuur sterke aanwijzingen dat gif toch wel, nou ja, … , giftig is.

De timing van het rapport is perfect. We zitten eind juni in een periode met wisselend warm en vochtig weer en dat betekent ideale omstandigheden voor plagen, zoals de schimmelziekte phytophtora. Deze agressieve plantenziekte heeft het vermogen om in een paar dagen een complete aardappel- of tomatenoogst te vernietigen. De aardappelteelt neemt een kwart tot een derde van het gif dat in de Nederlandse landbouw wordt gebruikt voor zijn rekening.

Wij wonen in Noordoost Groningen in aardappelland. Elke avond tuft er een trekker voorbij, met daarachter een spuitinrichting en honderden liters gif. Kalenderspuiten heet het fenomeen. “Onder kalenderspuiten wordt verstaan het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt…” lees ik in een officiële bekendmaking.

“Proefdieronderzoek en onderzoek naar werkingsmechanismen laten zien dat verbanden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen plausibel zijn…” lees ik in de samenvatting van het eerder genoemde advies van de Gezondheidsraad.

“Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.” dichtte Willem Elsschot.

Aardappels in verhoogde bakken met mulch
Een van de vakken vroege aardappels, half mei

Ik tuinier zonder gif. Tomaten en aardappelen zijn, qua opbrengst, mijn twee grootste teelten. Beide planten uit de familie van de nachtschade zijn gevoelig voor Phytophtora. Dit kan een vloek zijn als je zonder gif wil tuinieren.

Afgelopenweek oogste ik het eerste vak vroege aardappels. Deze aardappels waren van het ras Anaïs. Een heerlijke licht kruimige aardappel, met een behoorlijke resistentie tegen phytophtora. Gepoot in de eerste week van maart, zodat ik vroeg in het seizoen en hopelijk voor de grootste infectiedruk aan, kan oogsten.

De oogst bedroeg 8,9 kilo van een vak van twee vierkante meter met vijftien poters, op een half schaduw lokatie. Omgerekend naar een hectare zou dat uitkomen op een kleine 45 ton. Voor consumptieaardappelen in een extreem droog jaar geen rare opbrengst.

Deze aardappelen zijn amper bemest in de klassieke zin van het woord. Ze groeien in een verhoogde bak die wel wat weg heeft van huegelkultur: een laag halfvergane stammetjes met daarop een ruime hoeveelheid ruwe compost. Het vak heeft een kruiwagen konijnenmest gehad in de winter. De planten zijn opgegroeid in een dikke laag mulch, die in twee fasen is aangebracht; een laag gehakselde beukenhaag in april en een laag ruwe compost in mei.

De planten lieten een krachtige, gezonde groei zien, met een flinke loof ontwikkeling. Na een korte regenbui begin juni groeiden er spontaan paddestoelen tussen de aardappelplanten. Dit duidt op een schimmelgedomineerde stuctuur van het bodemleven. Bij de oogste was het loof gezond, net als de knollen, op een handjevol door wormen aangevreten exemplaren na.

De aardappelziekte Phytophthora verandert. Er zijn nieuwe stammen gekomen die agressiever zijn dan we voorheen gewend waren. (…) Deze nieuwe stammen vormen meer vlekken en sporen en de vlekken groeien sneller. (…) Dit betekent dat bij warm en vochtig weer de interval tussen bespuitingen verkort dient te worden… las ik onlangs in dit bericht in AkkerbouwActueel.

Hoe meer de boer spuit, hoe agressiever de natuur reageert.  Gezonde groei begint in een gezonde bodem; niet in een bodem die is doordrenkt met synthetische meststoffen en gif, met amper organische stof en waar iedere samenhang en leven door overmatige bewerking uit is verdwenen.  Het is opvallend hoe weinig aandacht er is voor bodemvruchtbaarheid, organische stof gehalte en de een gezond bodemleven in de discussie rond landbouwgif. Ook in het rapport van de Gezondheidsraad ontbreekt de link naar een gezonde bodem in het streven naar een vermindering van het gebruik van landbouwgif.  Het chemisch landbouwmodel gaat de wereld niet voeden. Een gezond bodemleven wel.

Gifvrij aardappels telen is niet makkelijk, maar het kan. Wat ik tot nu toe geleerd heb:

  1. Blitzkrieg: vroeg poten en vroeg rooien om de ergste besmettingsdruk in de zomer voor te zijn.
  2. Resistente rassen: gifvrij telen met rassen die bekend staan om hun vatbaarheid voor phytophtora is vragen om problemen. Meervoudig resistente rassen zoals Sarpo Myra zijn een onmisbare strategie en smaken uitstekend, in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt.
  3.  Levende bodem: een gezonde bodem is een levende bodem. Beperk verstoring, spit niet, voedt het bodemleven met organisch materiaal en diversiteit in het teelplan en werk toe naar een bodem die schimmelgedomineerd is. Gebruik geen kunstmest, maar compost of organische mest, voorkom naakte grond en mulch, mulch, mulch.
  4. Tel uw regenwormen één voor één. Tel ze alle en vergeet er geen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Potgrond

Compositie van  doe-het-zelf potgrond, koolzaailingen, grondzeef, compostvork en regenton

Nederland is verslaafd aan potgrond. Ook bij ons gaat er aardig wat doorheen. Ik probeer er zuinig mee te zijn, want ik vind drie, vier euro voor 40 liter organisch materiaal best een stevige prijs. Daar mag je gerust nog een eurotje bovenop tikken als je voor de bio-variant gaat.

Naast de prijs kleven er nog andere bezwaren aan potgrond. Turf is momenteel het voornaamste ingredient van de meeste potgrond. Turf is gedroogd veen. Het is een delfstof. Nederland gebruikt er jaarlijks ruim 4 miljoen kuub van. Een derde van die berg komt voor rekening van de consument.¹

Onze Nederlandse turf is op. Wat achterbleef is het veenkoloniaal landschap van Oost-Groningen en Drenthe en de grote petgaten en veenplassen in Holland. Wat er nog aan veen over is, is natuur. Onze turfhonger stillen we nu met turf uit Estland. Grote veengebieden worden daar afgegraven voor onze Begonia’s. De natuurfilmer Melchert Meijer zu Slochtern  filmde de gevolgen van de potgrondindustrie voor het hoogveen in Estland en schreef er onlangs een blog over.

We moeten dus van onze turf verslaving af. Als de commerciele variant niet deugt is zelf een betere variant maken over het algemeen mijn eerste keus. Potgrond maken dus.

Potgrond gebruik ik voornamelijk om in te zaaien en om zaailingen in te verspenen, voordat ze de tuin in gaan. Voor deze toepassingen is onze eigen compost, die ik door een zeef heb gehaald, een prima alternatief.

Deze verse compost zit boordevol leven; wormen, pissebedden, duizend- en miljoenpoten, etc. Het enige nadeel is dat mijn eigen compost door de relatief lage temperatuur bij het composteren nog aardig wat onkruid- en andere zaden bevat. Verder houdt het minder makkelijk vocht vast dan potgrond uit de winkel. Bij droogte wat extra in de gaten houden dus.

Gezeefde compost, prima alternatief voor potgrond

De hoeveelheid voedingsstoffen die deze compost bevat zal van keer tot keer verschillen. Composteren op kleine schaal is meer een kunst dan een wetenschap en afhankelijk van het uitgangsmateriaal zal het eindproduct variëren. Voor het maken van je eigen potgrondcompost zijn twee instrumenten onontbeerlijk: een stevige grondzeef en een compostvork. Mijn grondzeef is een afdanker die jaren ongebruikt in een achtertuin rondzwierf. Een kruiwagen, vat of regenton om de ruwe compost boven te zeven is ook handig. Ik bewaar een voorraadje gezeefde compost in een afgesloten oude regenton. Na een tijdje beginnen dan de eerste onkruidzaden te ontkiemen. Wat in het vat al ontkiemd is, ontkiemd niet meer in de pot.

Mocht je geen vertrouwen in de voedingswaarde van je eigen compost hebben, dan kun je deze natuurlijk altijd oppeppen met een organische stikstof, kali en/of fosfor bron. Maar naar mijn idee kan je deze NPK-mentaliteit net zo goed achter je laten en je vooral richten op een gezond bodemleven. Die vruchtbaarheid komt dan vanzelf.

¹Deze cijfers komen uit dit rapport van de Landbouwuniversiteit Wageningen uit 2011.

Tussen-, combi- en multiteelt

Anderhalve meter; het voelt onnatuurlijk. De mens is een door en door sociaal wezen. Het liefst klitten we op in en aan elkaar op een zo klein mogelijke ruimte, vooral als we jong zijn.

De voorschriften van de  anderhalve meter samenleving geven met lijnen en pijlen aan hoe we ons tot elkaar dienen te verhouden. Demonstreren mag, maar allemaal netjes op je eigen stip.  Voelt ongemakkelijk. Gelukkig hoef ik niet meer zo vaak te demonstreren. Ik heb tussen mijn zestiende en zesentwintigste zoveel gedemonstreerd dat ik een soort van morele ontheffing heb.

De stippen en pijlen doen me aan iets denken. De pictogrammen op zakjes zaaigoed. Bietjes: 30 cm in de rij, 20 er tussen. Kool: 50 bij 40. In de moestuin is de anderhalve meter samenleving voor planten al jaren de norm. Terwijl planten net mensen zijn. Ook zij klitten het liefst op en aan elkaar in een zo klein mogelijke ruimte.

Planten in een monocultuur met de voorgeschreven afstand voelen zich eenzaam. Eenzame en depressieve planten worden in de moestuin al snel opgeruimd door het slakkenvolk.

Ui en wortel, een klassieke combinatie

Rijtjes en afstanden zijn er zo ingeramd in de moestuin, dat het moeilijk afscheid nemen is. Het doorbreken van een monocultuur met combinatieteelt is een klassieker. Naast wortelen hoort ui, want die helpen elkaar van hun plagen af. Een andere, minder bekende zijn de drie gezusters: mais, pompoen en bonen. Tussenteelt is ook geen onbekende voor de doorgewinterde moestuinier. Tussen twee rijen bonenstaken past best een rijtje andijvie of sla. Als de timing goed is, is de sla klaar als bonen gaan klimmen en de zon wegnemen.

Klaver met prei?

Het blijft allemaal wat magertjes en onbeholpen als je het afzet tegen de radicale diversiteit, die de standaard is in de natuur. In de moestuin is het voor mij nog een grote zoektocht naar de kracht van die radicale diversiteit. Tussen de rijtjes door groeien de experimenten. Snelle groeiers doen het goed tussen snelle groeiers. Zo is mosterd en phacelia prima te combineren met peultjes en capucijners. Klavers met prei? Geen idee, maar we gaan het proberen.

Snelle groeiers
Saladebar!

De salade bar is in ieder geval een doorslaand succes. Dit is een mix van twee vierkante meter snijmoes, rucola, veldsla, biet en andere gebladerte voor de dagelijkse salade. Elke avond een flinke bak en er lijkt geen einde aan te komen. De rucola staat nu bijna in bloei en de snijmoes krijgt wat de overhand. Binnenkort alles één keer afknippen en de weelde begint weer van voren af aan.

 

 

 

 

 

Peul en pasta

 

Peul en pasta met geitenkaas en honing

Het is vroeg in de zomer. Tijd voor peultjes. Peultjes zijn in februari, maart een van de eerste groenten die ik voorzaai in de kas. Het zijn klimplanten, dus ze trekken zich met kleine grijparmpjes graag op aan een hekwerk van gaas, takken of draad.

Eind mei, begin juni zijn de eerste peultjes klaar. Om de dag loop ik langs de rijen peultjes en pluk ik de grootste er tussen uit. Hoe meer je plukt, hoe meer nieuwe bloesem en dus peultjes de plant aanmaakt. Peultjes eten we zo vers mogelijk. Hoe verser, hoe knapperiger, hoe lekkerder. Ik pluk ze dus als het even kan vlak voor het koken.

Rauw zijn ze al lekker, maar het liefst blancheer ik ze een halve minuut in water dat net van de kook is en spoel ze dan onder koud water, zodat ze niet verder garen. Deze groente ís de prille zomer.  Alles wat fris, groen en verwachtingsvol is, zit in de smaak en bite van dat groene hoesje met nog niet ontwikkelde zaden.

Een bescheiden groente, die tevreden is met een bijrol in een salade van snijmoes, rucola en veldsla, tot je hem de hoofdrol geeft in een huisgemaakte pasta.

Over zelf pasta maken gaan we het later nog eens uitgebreid hebben. Dat is een verhaal apart. Sinds mijn studententijd ben ik de gelukkige bezitter van een pastamachine. Het thuis pasta maken gaat met vlagen van elke week tot soms jaren niet.

Pasta maken, een verhaal apart

Tagliatelle met peultjes, geitenkaas en honing

De laatste tijd halen we de pastamachine weer vaker uit de kast. Leuk project met de kinderen, pasta maken. Voor pasta gebruik ik het liefst boem van harde tarwe (type 00), maar dat heb ik niet altijd in huis en dan wil het met patentbloem ook wel lukken. Voor vier porties reken ik 300 gram bloem, 3 eieren, een beetje zout en een flinke scheut olijfolie. Maak hiervan een pastadeeg en verwerk deze tot tagliatelle. Hang de verse pasta aan een stok te drogen, terwijl je met de rest van de voorbereidingen bezig bent.

Blancheer de peultjes en zet deze apart. Rasp een flinke hand vol oude geitenkaas. Snij een flinke bos verse oregano en (appel)munt in dunne sliertjes. Breng anderhalf liter huisgemaakte en ontvette kippenbouillon aan de kook en kook de tagliatelle in 4 minuten gaar. Verdeel de pasta over de borden en voeg de peultjes, oregano en munt toe. Besprekel licht met een goede olijfolie en een beetje citroensap. Bestrooi met de geraspte geitenkaas en kwengel er aan het eind een flinke lik voorjaarshoning over. Bij voorkeur van het bijenvolk van je echtgenote. Bij gebrek hieraan mag honing van een andere imker uit de buurt natuurlijk ook. Op smaak brengen met peper en zout.

Serveren met een niet al te ingewikkelde droge witte wijn.