Rode poon

Rode poon. Foto: Vincent van Zeijst, CC-BY-SA 3.0

We wonen amper tien kilometer uit de kust en toch eten we amper vis. Verse vis en supermarkt heb ik in Nederland nooit met elkaar kunnen rijmen. Op zaterdagochtend knettert er “zoute en zure haring, vers gebakken kibbeling en schol” door de luidsprekers van een rondtrekkende viskar door het dorp. Nee, dank u. Ik ben net aan de koffie en verzonken in de krant.  Vis haal ik op de markt in Groningen en daar kom ik niet meer zo vaak. Vorige week wel. Rode poon werd het. Niet de meest duurzame keuze volgens de viswijzer, maar wel een lekkere.

De visboer haalt voor mij de ingewanden en kieuwen eruit. Ook de vinnen mogen er af. De rest gaat mee. Thuis snijd ik filets uit de poon. Fileermes even op het aanzetijzer en dan een snee achter de kop naar de graat, mes een kwartslag draaien en dan strak over de graat naar de staart. Ingewikkelder is het niet.

Wat gaan we doen met de filets? In de tuin staat nog een klein kropje groenlof; wilde uitlopers van een wortelstok waar ik al twee keer eerder een krop van af heb gehaald. Rauwe groenlof met appel en pompoenpit. Dressing van het nat van onze eigen augurken en honing met een beetje olijfolie uit de winkel. Lijkt me een prima bedje voor op de huid gebakken rode poon.

Geroosterde zonnebloempit met honing dip

Sinds een week zijn de aardappels uit de tuin op. Dan maar wat zilvervlies rijst erbij. Om het geheel een oosters tintje te geven maak ik nog een dip van geroosterde zonnebloempitten, waar ik een theelepel honing door roer met een beetje ketjap erover en dan serveren in een minikommetje. Ketjap… tja. Toch maar een keer investeren in een echt goede sojasaus. Zelf maken? Misschien ooit. Een halve appel over. Even choppen met die augurken van dat nat. Waarom ook niet. Ook in een minikommetje erbij.

Bouillon van kop en graat

Kop en graat… zonde om weg te doen. Ander half liter water koken; eetlepel Brettons zeezout erbij. Koppen en graat er in en een half uur later heb ik een bouillon. Niet vergeten het schuim er af te scheppen. Bouillon door een zeef; gedroogd rood pepertje erdoor. Preitje uit de tuin gevist. Ook erdoor. Soepje vooraf.

Filet op de huid

Dan de filets. Grilpan op het vuur; flinke klont boter laten smelten en dan de filets bakken. De dikke kant in het midden van de pan, waar het het heetst is. Dan gaart het iets gelijkmatiger. Eerst op de huid. Teentje knoflook er over en een beetje grof gemalen zwarte peper. Voor de lol nog een handje verse rozemarijn uit de tuin geplukt. Dat mag mee in de pan. Als de filets bijna gaar zijn nog even draaien. Beetje zout erop. Twee minuten om het af te bakken, op het bedje, paar druppen citroen en opdienen.

Daarbij dronken we een witte Portugese reserva uit de Douro met zes maanden eik. Ook niet verkeerd. De volgende keer iets met bijvangst. Voor de duurzaamheid.

 

Bowassie? Bokashi!

Gister waaide een nieuwe term mijn mailbox in. Bokashi. Of ik daar iets over kon schrijven. Prima, maar ik weet niet zoveel over bokashi en wat ik er van weet heb ik ook maar ergens opgescharreld. Ik maak het zelf niet. De vraag of het echt wonderen doet in de tuin, kan ik dus niet uit eerste hand beantwoorden.

Bokashi is hip en happening in de groene wereld. Het is een methode om groene reststromen te verwerken tot een natuurproduct dat de bodemvruchtbaarheid een boost geeft. Bokashi maak je in een luchtdichte emmer met een gistingsproces, dat lijkt op de manier waarop je zuurkool maakt.

Alle keuken en etensrestjes gaan met een speciaal mengsel van “effectieve micro-organismen” in een afsluitbare bak. In deze zuurstofloze omgeving vindt een gistingsproces plaats, waarbij de koolhydraten uit het keukenafval omgezet worden in melkzuur. De zure brij die zo ontstaat zou bijzonder heilzaam voor het bodemleven zijn en wordt uitgespreid tussen de planten of ondergewerkt in de bodem.

In de bodem wordt de bokashi door het bodemleven omgezet in humus. De bokashi is dus een soort tussenstap in de afbraakcyclus van energierijk organisch materiaal. Wormen schijnen er gek op te zijn.

Bokashi is dus iets anders dan compost. Bij compost is de omzetting van het organisch materiaal veel verder gevorderd en is het eindproduct een relatief stabiele vorm van humus. Ook lekker voor het bodemleven, maar niet per se het favoriete kostje van iedere regenworm.

Zelf zal ik niet snel aan de bokashi beginnen. Koolhydraatrijke keukenrestjes gaan bij ons naar de kippen. Deze zetten de restjes om in een krachtige mest, gezelligheid en eieren. Wat niet naar de kippen of konijnen gaat composteren we in een VAM-compostvat.

Composteren is in dit geval een groot woord. Het VAM-vat is de plaats voor een min of meer gecontroleerd rottingsproces dat soms richting een groot wormenhotel gaat en soms meer weg heeft van klassiek composteren. Heel soms gaat het mis. Dan ontstaat zuurstofloze rotting.

Met dat laatste ben ik  meestal niet zo blij. Rotten zonder zuurstof geeft potentieel bijzonder akelige bijproducten zoals methaan, amoniak en zwavelzuurachtige verbindingen. Niet zo fris en zeker niet iets wat zonder meer het bodemleven tot grote bloei brengt. Ongecontroleerde anaerobe rotting is precies hetgeen waar je voor op je hoede bent bij het composteren.  Daarom moet een composthoop met enige regelmaat omgekeerd worden; op die manier komt er weer zuurstof in de hoop.

Terug naar de bokashi. Wat mijn natuurlijke argwaan wekt is dat het alleen schijnt te werken als er iets uit een duur flesje bij gaat. Want zonder een preparaat van effectieve micro-organismen gaat het blijkbaar niet. Op zich is dat niet raar. In een luchtdichte afgesloten container krijg je een micro-organismen orgie van de gasten die toevallig op de afvalresten zijn beland en dan is het maar net de vraag wie ongecontroleerd de overhand krijgt. Daar kunnen best rare jongens tussen zitten. Een preparaat met de gewenste organismen helpt om de race bij voorbaat te winnen.

De bokashi starters die ik tegen kom bestaan meestal uit met  melkzuurbacteriën geïmpregneerde tarwezemelen. Misschien dat een zakje havermout en een scheutje biologische karnemelk hetzelfde doet. Wellicht een leuk experiment als je geen ruimte hebt voor een kippenhok en composthoop. Als je die ruimte wel hebt lijkt me het gedoe van bokashi niet opwegen tegen de gezelligheid een paar scharrelende kippen en het genot van een vers geraapt ei.

Bij één van de claims die ik rond bokashi aantref heb ik zo mijn vraagtekens. Bokashi produceert geen CO2 in tegenstelling tot composteren. Amahoela denk ik dan. De prut gaat na het fermentatieproces alsnog de tuin in, waar het bodemleven het uiteindelijk omzet in humus en … CO2.

Alles bij elkaar denk ik dat bokashi een mooie techniek kan zijn voor de klein behuisde medemens die bewust aan de slag wil met zijn groene reststroom. Een wormenhotel kan dan natuurlijk ook. Of stiekem toch twee minikippetjes.

 

 

 

Kas in de wind

e

We hebben de storm weer overleefd. Sinds de kas in de tuin staat, wordt ik wat nerveus van alles boven windkracht zeven. Stormen weten namelijk haarfijn de vinger achter ontwerpfouten, achterstallig onderhoud en achteloos rondslingerende voorwerpen te krijgen.

De storm van afgelopen weekend was nummer acht sinds de bouw van de kas in de zomers van 2013. Het was mijn eerste wat grotere bouwproject. Ik heb lang over het ontwerp nagedacht. De afmetingen en locatie stonden vast: een hoek van drie bij zeven meter schuin achter de schuur, waar de vorige eigenaren van ons huis alvast de  fundamenten voor een nooit voltooid project hadden gestort. Om vergunningsvrij te bouwen ligt de nokhoogte beneden de drie meter.

Met die afmetingen in mijn hoofd zocht ik naar een mooi en functioneel ontwerp. Het werd een dubbele gebroken kap, een variant op wat in bouwtermen wel een mansardedak wordt genoemd. Waarom er per se een dubbele knik in moest weet ik niet meer. Het zal wel voor de mooi geweest zijn in combinatie met de architectuur van onze woning. Achteraf kwam ik nog iets tegen over ideale hellingshoeken van het glas ten opzichte van de zon. Twee rechte wandjes en een zadeldak was een stuk praktische geweest, maar het oog wil ook wat.

De bouw van de kas in 2013

Met die dubbele knik leek het me geen goed idee de stijlen het hele gewicht van de kas te laten dragen. De stijlen zijn daarom over een houten geraamte gelegd, dat het gewicht verdeeld en de windbelasting opvangt. Dit geraamte is opgebouwd uit verlijmde panlatten, die op de hoekverbindingen precies in elkaar grijpen. Om de windbelasting op de kopse kant op te vangen heb ik enkele schoren van staaldraad aangebracht.

De hardhouten stijlen en het glas wist ik bij een kweker in de buurt voor een schappelijke prijs op de kop te tikken. De belangrijkste tip die ik van hem meekreeg: zorg dat het glas los in de sponningen zit. Er zit altijd wel iets beweging in zo’n kas en als het glas niet mee kan bewegen gaat het barsten.

Andere wijsheid: zorg dat bij harde wind een raam op een kier staat, zodat je bij een stevige windvlaag een niet te groot verschil in luchtdruk tussen buiten en binnen de kas krijgt. Derde tip: zorg voor voldoende luchtramen, zodat je een overschot aan warme in de zomer kwijt kan. Die tip heb ik iets te grondig ter harte genomen. De acht luchtramen uit mijn oorspronkelijk ontwerp zijn er zeker vier te veel. Bovendien bleken juist die luchtramen een slecht doordacht onderdeel van mijn ontwerp.

Begin oktober 2013 had ik ze eindelijk alle acht er in en was de kas klaar. De zware storm van 28 oktober 2013 blies ze er net zo hard weer uit. En sindsdien blijft het klooien met die luchtramen. Elke storm sneuvelt er wel wat en elk voorjaar repareer ik de boel weer. Soms provisorisch, soms wat grondiger, maar uiteindelijk blijft het geklooi. Een paar weken geleden heb ik nog drie luchtramen vervangen door vaste ruiten. Deze hebben de afgelopen storm glansrijk doorstaan, net als de rest van de kas.

Het basisontwerp is robuust en flexbel genoeg. Tijdens menig windvlaag zag ik mijn mansardekap meegolven met de wind. Niet gek voor een eerste bouwproject, dat hoofdzakelijk uit hergebruikte materialen is opgetrokken. Wat ook helpt is dat we redelijk in de luwte staan voor alles wat uit het zuidwesten komt. Bij een noordwester krijgen we echter de volle lading.

Bij de bouw hield ik rekening met een levenduur van minimaal tien jaar. Nu hoop ik dat ik de kas in zijn huidige staat nog twee jaar vooruit kan. Het hout van de stijlen gaan sneller achteruit dan ik had gehoopt. In de winter vangt de kas veel schaduw en krijgt het hout amper de kans te drogen. Het panlatten geraamte aan de binnenkant houdt zich aardig. Behalve waar het veel gelekt heeft en dat is precies op de plek van al die ellendige luchtramen.

 

Lappenmand met honing

Yvet’s honing

Vanwege ronddwalende verkoudheden, kuchen, rochels en ander ongemak houden we het deze week kort. We zitten in de lappenmand. Kopjes tijmthee en theelepels honing, een half ui naast het bed, een extra portie zuurkool voor de vitamine c en dan snel weer onder de wol.

Honing helpt vanwege de anti-bacteriële eigenschappen van honing. Deze verdwijnen echter als je de honing te veel verhit, zoals een in gloeiendhete thee. De anti-bacteriële eigenschappen komen van enzymen en deze enzymen vallen uit elkaar als je ze verhit.

Daarom is honing rechtstreeks van de imker het best. Deze is niet gepasteuriseerd of aangelengd met suikerwater en bevat daarom precies de heilzame eigenschappen waar de snotterende mens naar op zoek is.

Nu ben ik gezegend met een imkerende echtgenote en een imkerende vader, en op die manier verzekerd van een stabiele toegang tot eerste klas honing. Heb je dat geluk niet, stap dan eens op de fiets en bel aan bij een huis waar zo’n bordje met de boodschap “honing te koop, rechtstreeks van de imker” aan de deur hangt.