Nieuwe horizon

Vlak voor de kerst kochten mijn echtgenote en ik een weiland. Het ligt twee dorpen verderop. Het is ruim eenderde hectare groot en heeft een beetje de vorm van een sok met de punt naar het zuiden. Om het weiland ligt een sloot. Er staat een oude wilg en een lage haag met een paar jonge fruitboompjes en bramen deelt het perceel door midden.

Er is jaren niet zoveel met het landje gebeurd. In het najaar is er nog een keer gemaaid en zijn de sloten schoongemaakt. De grasmat is doorgroeid met verschillende soorten onkruid. Veel brandnetel, her en der wat distel, speenkruid. Die brandnetels wijzen op stikstof. Molshopen verraden de aanwezigheid van ondergrondse gravers. Waar mollen zijn, zijn wormen.  Een teken dat er aardig wat leven in de bodem zit. Niet zo verwonderlijk. Als je jarenlang de boel de boel laat, keer het bodemleven langzaam terug.

Zo’n molshoop geeft ook een aardig beeld van de toestand iets dieper onder de grasmat. Ik heb een balletje klei van een molshoop mee naar huis genomen en thuis een slaketest uitgevoerd. Je droogt dan een kluit aarde en legt die droge kluit op een grof rooster in een bak met water. Een biologisch actieve bodem zal stabiele bodemagregaten bezitten met veel micro-poriën die door glomaline bij elkaar worden gehouden. Deze glomaline is zeg maar een bioplaksel dat door mycorrhiza schimmels geproduceerd wordt.

Deze bodemaggregaten zorgen er voor dat water makkelijk de bodem kan infiltreren, dat plantenwortels hun weg kunnen vinden en een samenwerking aan kunnen gaan met die mycorrhiza schimmels. In die samenwerking ruilen planten suiker, dat ze maken met behulp van fotosynthese, voor allerlei mineralen, die ze niet zelf kunnen maken, maar die de schimmels in hun uitgebreid ondergronds netwerk wel weten te vinden.

De slake-test kan je eenvoudig thuis uitvoeren en geeft een goed idee hoe het met de stabiliteit van je bodemaggregaten is gesteld. Dit filmpje op youtube geeft goed weer hoe zo’n test werkt. Onze kluit bleef een week of drie stabiel en viel daarna pas uit elkaar. Dat zijn aardig stabiele aggregaten.

Verderop in het veld kwam ik een paar paddestoelen tegen. Nog een aanwijzing die duidt op bodemleven en de ruime aanwezigheid van organisch materiaal in de bodem.

Vrienden en bekenden beginnen meteen over trekkers en ploegen als ik ze over onze nieuwe aanwinst vertel. Ik heb het niet zo op ploegen en spitten en  kom dan met een ingewikkeld verhaal over schimmels en aggregaten en het belang van observeren. Het gesprek gaat dan vaak al snel over iets anders. Mensen zijn doeners. De schop erin, actie, plannen, ten aanval!

Op naar vijftig meter mulch

Die plannen zijn er. Scherp observeren is de eerste stap. De afgelopen weken heb ik het maaisel uit de berm gevist, een composthoop aangelegd, vijftig meter toekomstige groentebedden van een dikke laag rietmulch voorzien. Het plastic dat her en der rondzierf opgeruimd. Stap voor stap, met een compostvork en een kruiwagen. Mijn kop in de januarizon, wind in de rug, handen uit de mouwen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Spitten

Regenwormen aan het werk in een jampot experiment

Ik spit niet. Al een paar jaar niet. Vroeger  wel. Ieder najaar moest de tuin om. Minimaal één steek diep. Een prima manier om eelt op de handen te kweken, hier op de Groninger klei.  Ik spitte zoals mijn vader ook spitte. Eerst een geul van één steek. De steek uit de tweede rij in de geul keren, zodat er een nieuwe geul ontstaat en zo door naar de laatste rij, waar tenslotte de grond uit de eerste geul in komt. Voor het spitten ging de compost over de grond, zodat die mooi ondergespit werd.

Ik verbaasde me er elk jaar opnieuw over, dat ik van deze compost amper iets terug vond in de bodem. Humus in de grond. Dat wilde ik hebben. Dus geen kunstmest, maar kruiwagens vol compost. Tergend langzaam zag ik de bodem iets verbeteren: van donkerblauwe klei naar iets wat op zwarte grond ging lijken.

De moestuin werd groter. Een verwilderd hoekje met wat door bramen overwoekerde sneeuwbes moest er aan geloven. Ik verwonderde me er over hoe prachtig zwart en los de grond in dat hoekje was, nadat ik de struiken had opgeruimd en er de schop in zette. Een jaar later verwonderde ik me opnieuw. Hoe belabberd die grond in korte tijd geworden was.

Ik ging me wat meer verdiepen in bodemvruchtbaarheid en ontdekte de wereld van de niet-spitters. Spitten is slecht, duivels zelfs, voor de bodem. Het vernielt de bodemstructuur, is funest voor het bodemleven en jaagt de humus de grond uit. Dat was de boodschap. Ik geloofde er geen klap van. Niet spitten op zand? Prima. Daar kom je er wel mee weg, maar ik kom van de klei en klei moet gespit.

Niet dus. Die verdwenen, prachtige zwarte grond van het hoekje struiken bleef knagen.  Waar ik nooit kwam verscheen spontaan de meest prachtige grond en zodra ik ging zwoegen verdween die. Bij wijze van experiment besloot ik een jaar niet te spitten. Dat ging moeizaam. Ik bleef twijfelen. Na een jaar was ik om.

In plaats van zelf te spitten, laat ik de regenwormen het nu voor mij doen. Het enige dat die er voor terugvragen is een constante stroom organisch materiaal in de vorm van compost, organische mest of mulch. De regenwormen zorgen voor een gatenkaas: macroporiën die er voor zorgen dat zuurstof, regenwater en plantenwortels makkelijk de bodem in kunnen.

Amoëbes, protozoën, schimmeldraden en ander microscopisch klein bodemleven zorgt voor een constant recyclen van organisch materiaal tot humus en het vrijmaken van de voor plantengroei belangrijke mineralen in dat organisch materiaal. In deze ondergrondse orgie klonteren niet-organische bodemdeeltjes zoals zandkorrels en kleideeltjes samen met humus tot een soort korrige structuur. Een door schimmeldraden geproduceerd bioplaksel onder de naam glomaline speelt een belangrijke rol in het aan elkaar plakken van die bodemdeeltjes. Deze korrelstructuur noemen we bodemaggregaten. In een levende bodem worden deze bodemaggregaten constant gevormd. Nu is dit bioplaksel zelf ook weer onderdeel van de ondergrondse voedselketen, dus na verloop van tijd heeft een of andere bacterie de lijm opgesnoept en valt de korrel weer uit elkaar.

Elke keer als ik ging spitten vernielde ik deze ondergrondse wereld. Dat zette een enorme rem op het vormen van nieuwe korrels. Met het spitten joeg ik ook een enorme stoot zuurstof in één klap de bodem in. Een uitnodiging aan al het aanwezige (bacteriële) bodemleven om de aanwezige humus in één grote vreetpartij zo snel mogelijk weg te werken. Het resultaat: een compacte, dicht geslagen bodem met amper humus, waar het water op blijft staan, in plaats van dat het wordt opgenomen, die uitdroogt in de zomer, in plaats van het water vast te houden als een spons.

Slake-test in de vensterbank. Na 24 uur nog steeds stabiele aggregaten.

De afgelopen weken was ik met onze oudste druk in de weer met wat experimentjes rond het thema bodem. Wat doen regenwormen in een pot met zand? Wat doet een laagje mulch met een gesimuleerde regenbui? Hoe goed blijven kluiten aarde door het bioplaksel aan elkaar plakken in een zogenaamde slake test? Fascinerend, die bodemwereld. Of je nu 8, 44 of in de 80 bent.